1. DE BIJBEL :
Wij geloven dat de Bijbel, in zijn totaliteit, Gods Woord is; dat de zesenzestig boeken, zoals ze oorspronkelijk geschreven werden, bevattende het Oude en het NieuweTestament, mondelings ingegeven werden door de Geest van God en geheel vrij van vergissing zijn; dat de Bijbel het opperste gezag is inzake het geloof en de praktijk en dat hij de ware basis is van christelijke eenheid.
2 Tim. 3 : 16; 2 Petr. 1 : 21; 2 Sam. 23 : 2; Hand. 1 : 16; Hand. 3 : 21; Joh. 10 : 35; Luc. 16 : 29 – 31; Ps. 119 : 111; Rom. 3 : 1 – 2; Spr. 30 : 5 – 6; Op. 22 : 18; Joh. 12 : 47 – 48.
2. GOD :
Wij geloven in één God, Schepper en Bron van alle dingen, Heilig, Soeverein, Eeuwig, bestaande en Zich in Drie gelijke personen openbarende : de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
1 Joh. 3 : 23 – 24; Ps. 147 : 5; Ps. 83 : 19; Ex. 15 : 11; Mar. 12 : 30; Op. 4 : 11; Mat. 28 : 19; 2 Kor. 13 : 13; Jes. 41 : 4.
3. CHRISTUS :
Wij geloven in de absolute godheid van Jezus Christus in Zijn eigen wezen, in Zijn eeuwig bestaan met de Vader vóór Zijn menswording, in Zijn wonderbaarlijke geboorte uit een maagd, Zijn leven zonder zonde, Zijn verzoenend sterven, Zijn lichamelijke opstanding, Zijn triomfantelijke hemelvaart, Zijn bediening van middelaar en Zijn persoonlijke wederkomst.
Joh. 1 : 1 – 5; Rom. 9 : 5; Joh. 14 : 23; Joh. 17 : 5; Ef. 1 : 20; Fil. 2 : 5 – 11; Op. 19 : 11 – 16; Op. 5 : 9 – 14.
4. DE HEILIGE GEEST :
Wij geloven dat de Heilige Geest een geheel goddelijke persoon is in Zijn eigen wezen en dat Hij overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel; Hij vernieuwt, heiligt, inspireert, leidt en verkwikt degenen die in Jezus Christus geloven.
Joh. 15 : 26; Ef. 2 : 18; Joh. 16 : 7 – 14; 2 Kor. 3 : 17; Rom. 8 : 9; Rom. 8 : 14 – 15; Rom. 8 : 26 – 27; 1 Kor. 12 : 3 – 11; Hand. 2 : 1 – 4; Hand. 8 : 29.
5. SATAN :
Wij geloven dat Satan een boze geest is, verpersoonlijkt als slecht wezen, dat hij de oorsprong is van de zonde, de opperste vijand van God en mens.
Mar. 1 : 13; Gen. 3 : 6 – 24; 1 Petr. 5 : 8; Op. 20 : 7 – 10; Jes. 14 : 11 – 12; Ez. 28 : 16 – 17.